Minachting

De suppoost, een jonge meid nog, stuift op me af. Wat heb ik verkeerd gedaan?

Ik heb wel vaker conflicten met suppoosten. In Museum Ludwig in Keulen zat ik een keer aan de knoppen van een DVD-speler. De video was bar saai en ik wilde de opname wat versneld vooruit spoelen om te kijken of het zo saai bleef. Dat bleef het… hoewel, toen een Duits bevel door de speakers galmde en er diverse bewakers toesnelden was het ineens een stuk minder saai.

Maar dit keer is het in Parijs. In Palais de Tokyo, om precies te zijn. Ik heb volgens mij niets verkeerds gedaan. Ik sta mijlenver verwijderd van iets dat ook maar enigszins voor kunst kan doorgaan. In plaats daarvan stond ik de vloer te fotograferen. Er zit een merkwaardige beschadiging in. Het deed mij aan een gezicht denken. Ik weet niet wat dat is, maar ik zie wel vaker gezichten in iets: in de wolken, in een vochtplek op de muur.

‘Dat is geen kunst,’ zegt het meisje. Meteen in het Engels, want ze heeft direct gezien dat ik geen Fransman kan zijn. Die doen dat soort dingen niet. Ik probeer haar uit te leggen dat ik het wel een mooie beschadiging vind, maar haar meewarige blik smoort mijn eerste zin nog voor de komma. ‘Het is geen kunstwerk,’ herhaalt ze en ze wijst in de richting van de muur, waar wel kunstwerken hangen. Daar moet ik kijken, niet naar de mankementen van het gebouw. Ze loopt terug naar haar stoel. Nog voor ze gaat zitten maak ik nog een foto van de vloer. Als door een adder gebeten draait ze zich om. Ik denk dat ze in de eerstvolgende vergadering gaat pleiten voor een algeheel fotografieverbod.

Dood

Is hij dood?
Hij lijkt dood. Althans, zo zien doden er in films uit, of op foto’s. Ik heb te weinig ervaring met echte doden om het zeker te weten. Hij ligt er wel heel vredig bij, in z’n keurige donkere pak. Zelfs de auto werkt mee. Hij is eenvoudig, maar donkerblauw en keurig gewassen. De man ligt er bijna bij als de doden op de foto’s van Elizabeth Heyert, alleen zijn openstaande mond valt wat uit de toon. Ik blijf een tijdje staan kijken, want het blijft vreemd, een slapende of dode man ’s ochtends om half negen in een drukke Rotterdamse straat.
Misschien is het zo’n iemand als Will Smith in ‘Pursuit of happyness’; straatarm, maar keihard werkend, op weg naar de top. Het enige dat hij bezit is de donkerblauwe auto en het nette pak. Het succes moet wel snel komen, want als je ook in je nette pak moet slapen, ziet het er al snel sjofel uit.
’s Avonds, als ik naar het station loop, is de auto weg. Pas enkele weken later wordt m’n vraag beantwoord: de auto staat er weer en opnieuw ligt de man met geopende mond achter het stuur. Gelukkig, hij was niet dood.
Maar die wetenschap lijkt nu zonder waarde…

Krukje

Ik had h’m bijna gekocht, deze foto. Op eBay werd hij aangeboden, voor een luttel startbedrag, maar in mum van tijd schoot de prijs omhoog. Ik heb nog wel deze digitale versie kunnen veiligstellen, maar het papieren exemplaar – volgens de eigenaar een originele afdruk uit de jaren zeventig – ging aan mijn neus voorbij. ‘Es handelt sich um ein künstlerisch wertvolles Foto, ein historischer Zeitzeuge, aus der ehemaligen DDR, um DDR-Kultur !!!’ schreef hij ter aanbeveling (en om geen gezeur met eBay te krijgen, want daar hebben ze het niet zo op bloot). Ik ben ervan overtuigd dat de bieders het worst was, dat geneuzel over de DDR. Billen zijn billen, borsten zijn borsten, of ze nu uit Oost-Duitsland komen of niet.

Het klinkt misschien ongeloofwaardig, maar mij ging het niet om de vrouw, maar om het krukje. Ook al is het een zwartwitfoto, ik weet dat het krukje blauw is, koningsblauw om precies te zijn. Het dekje is van kamelenhaar en de pootjes zijn van messing. Het krukje stond vroeger voor de kaptafel van mijn moeder. Nou ja, zo’n zelfde krukje dan.

De foto is ‘damals von einem Fotografen hergestellt, als Studios dienten die Wohnungen der Models und des Fotografen.’ Ik kies voor de woning van het model. De gedachte dat er vlezige fotografenbillen op het blauwe dekje gezeten hebben, is onverdraaglijk.

Pareidolie

Pareidolie: dronken octopus zoekt ruzie…

Ik associeer de lente met liggen in het gras en staren naar de wolken, ook al deed ik dat daadwerkelijk een eeuwigheid geleden. Het turen naar die wattige kolossen is heerlijk ontspannend. Gezichten of dieren, ik kon ze zonder moeite onderscheiden en hoe langer ik keek, des te beter leken de details te kloppen, alsof de wolken het spel meespeelden en zich stiekem vervormden en herschikten.

Het verschijnsel dat we herkenbare dingen kunnen zien in willekeurige vormen heet pareidolie en blijft niet beperkt tot wolken. Zo ontdekte een vrouw uit Florida de beeltenis van de Heilige Maagd Maria in een zelfgemaakte tosti. En ze was niet de enige die het zag: toen ze de tosti op eBay te koop aanbood, waren er vele belangstellenden en uiteindelijk ging de geroosterde boterham voor 21.000 euro over op een nieuwe eigenaar. Het is een wijdverbreid fenomeen, getuige de oneindige reeks waarnemingen van gezichten in huizen, stopcontacten, bomen, vliegtuigen, et cetera op @FacesPics.

Een Duits bedrijf heeft software ontwikkeld om Google Earth af te speuren naar gezichten die door bergen, akkers, bossen, rivieren en bebouwing worden gevormd. Tot nu toe vallen de resultaten nogal tegen. Gelukkig maar, want je hoopt toch dat een gortdroog algoritme de broodnodige fantasie mist die noodzakelijk is voor een overtuigende pareidolische waarneming. Wetenschap en fantasie gaan slecht samen. Een beetje fantasie kan de wetenschapper wel gebruiken, maar een overmaat is gevaarlijk. Zo zag embryoloog, astronoom, wis- en natuurkundige Nicolaas Hartsoeker (1656-1725) ‘diertjes’ in zaadcellen wanneer hij die onder zijn microscoop bekeek. Tekeningen van zijn hand tonen een compleet mensje in de kop van een spermacel, dat volgens hem in de baarmoeder kon uitgroeien tot een kind. Nu moeten we daar om gniffelen, maar de aanname dat hedendaagse wetenschappers de dingen wél altijd zien zoals ze zijn is een illusie.

Ringeloren

Dit is Sméagol. Hij begeeft zich bij voorkeur op drukke pleinen, rond toeristische trekpleisters. Hij geeft zijn ogen goed de kost en zodra hij een slachtoffer heeft gespot, bukt hij zich en ‘vindt’ zowaar een gouden ring. Nou ja, een goudkleurige ring.

In al zijn eerlijkheid biedt hij zijn vondst aan. Als je uit een reflex de ring hebt aangepakt, ben je de pineut: jij bent nu de eigenaar en hij heeft hem eerlijk gevonden. En eerlijke vinders hebben recht op vindersloon. Hij steekt zijn hand uit en noemt een schappelijk bedrag. Zodra je de ring probeert terug te geven, deinst hij achteruit. Je moet van goeden huize komen om het ding kwijt te raken. Gewoon laten vallen en maken dat je wegkomt is misschien nog de beste optie.

Maar nog beter kun je deze nare Lord of the Rings een stap voor zijn. Dus: goed je ogen de kost geven, je slachtoffer uitkiezen en nadrukkelijk fotograferen. Want dat vindt deze meneer niet fijn. Hij verandert acuut in Gollum en hij houdt zijn ‘precious’ lekker voor zichzelf.

Ps. Waarschuwing: Sméagol komt ook in vrouwelijke en kinderlijke vorm voor.

Trucje

Natuurlijk, in het begin had het wel degelijk gewerkt. Hij was de enige die het kon: zonder aanloop, zonder trampoline, een salto maken. Hij draaide er z’n hand niet voor om. Je kon, bij wijze van spreken, met hem staan kletsen en dan plotseling, zonder dat je het zag aankomen, trok hij venijnig zijn schouders naar zijn voeten en had hij z’n draai weer gemaakt.

Als je iets te vaak ziet, verliest zelfs het mooiste kunstje z’n magie. Ze keek nog wel naar z’n salto’s en z’n achterwaartse salto’s, maar echt boeiend vond ze het niet meer. Het viel hem op dat de bewondering uit haar ogen was verdwenen. Af en toe kwam hij naar haar toe en klemde haar gezicht in zijn zanderige handen. ‘Tu vas bien?’

Ze knikte. En dan liep hij weer naar de rand van de zandbak en saltode geroutineerd naar achteren, tot het tijd was om naar huis te gaan. Steeds vaker dacht ze aan jongens in de klas die niets speciaals konden.

Kapsalon

Rechtsboven me, aan het plafond, hangt een televisietoestel. Een natuurreportage. Ik hoor: ‘De buffelstier blijft wel drie dagen bij het vrouwtje rondhangen, in afwachting van haar toestemming om te paren. In die tijd eet hij nauwelijks en kan hij wel tot 90 kg van zijn gewicht verliezen.’

Ik zou wel een blik op de tv willen werpen, maar de kapper staat fanatiek met zijn scheermes te zwaaien, dus kijk ik maar naar voren, in de spiegel, naar mijn steeds kaler wordend hoofd en ik vraag me af hoe ze dat hebben bepaald, dat van die buffelstier en z’n gewichtsverlies.

Boulevard de Verdun

Langs de grauwe boulevard de Verdun valt eigenlijk niets te zien. Elke afleiding is welkom. In de verte: een blauw zwaailicht! De brandweer! De pas versnelt ongemerkt. Een brand kan snel om zich heen slaan, kan snel geblust zijn, dus elke seconde telt. Maar het valt tegen: slechts een rood busje en twee mannen, niet eens in vol ornaat. Eén ligt er op de grond, half onder een auto. Er staat een mandje paraat. Het zal toch niet waar zijn he? De brandweer uitgerukt voor een kat… De man kruipt overeind. Hij kijkt niet blij. Ook hij blust liever een fikse brand, dan dit kinderachtig gedoe. Hiervoor is hij geen brandweerman geworden. Hij cirkelt rond de auto, op zoek naar de kortste route naar z’n prooi. Met z’n stok-annex-wurgstrop duikt hij onder de neus. Het beest zit in de wielkast, onbereikbaar voor de stok. ‘Merde!’ vloekt de man onder de auto en z’n collega haalt een zaklamp om de hopeloze situatie mooi uit te lichten.

Een vrouw op veel te hoge hakken heeft een schoteltje melk gehaald, uit één van de grauwe huizen langs de boulevard. De wind blaast de helft van het schoteltje en de andere helft loopt op het asfalt als ze het onder de auto wil zetten en ze door haar enkels zwikt. Een wit spoor loopt langzaam tegen het dijbeen van de brandweerman.

Ze verliezen hun geduld. De eigenaresse van de auto wordt verzocht om langzaam achteruit te rijden. De inmiddels verzamelde menigte kijkt met ingehouden adem toe, verwacht elk moment een door merg en been gaand gekrijs en dik bloed dat langzaam uit de wielkast druipt, maar het blijft stil. De vrouw in de auto moet naar rechts draaien en naar links en dan blijken het toch vakmensen te zijn, want binnen twee seconden zit de kat in de strop en weer twee seconden later in de mand.

‘Wat gaat u met ‘m doen?’ wil de vrouw van de melk weten.

‘Naar het asiel,’ zegt de brandweerman emotieloos en hij ploft de mand, de strop en de zaklamp in het busje. Ze hebben nog meer te doen.

De vrouw wiebelt met haar enkels.

Het asiel.

Ze probeert nog een blik op de kat te werpen, maar de luchtgaatjes zijn te klein. Ze knikt. Ja, dat is misschien maar het beste. Het was ook wel een heel vies beest.

Saai

midget golf
Fotocollectie Grand Foulard

Af en toe koop ik een foto of ansichtkaart op Ebay of Marktplaats. Het staren naar de oneindig lange reeksen met minuscule afbeeldingen, op zoek naar dat ene interessante fotootje, is verslavend. Nog één pagina, dan stop ik, nog ééntje, dit is echt de laatste… Het gaat om kleine bedragen, maar de aankopen worden door de internethandelaren met de grootste zorg verzonden. Ter versteviging van de envelop wordt er een stuk karton meegestuurd, geknipt uit een pak soep, cornflakes, of hagelslag. Je leert dus ook nog iets over het consumptiegedrag van de ansichtkaartenverkopers. Er zijn ook handelaren die als versteviging onverkoopbaar geachte kaarten gebruiken, met een afgescheurd hoekje, plakbandresten, of punaisegaatjes. Een enkele keer zit er een ansichtkaart bij waar ogenschijnlijk niks mis mee is, behalve dan dat het onderwerp zo saai is, dat niemand die kaart ooit zou kopen, denken ze. Dat is een misvatting. Saaie kaarten zijn big business. Hoe minder spectaculair, hoe beter. Kale vlakten, troosteloze gebouwen, grijze luchten. Less is more. Dat is het Martin Parr-effect. Sinds hij ‘Boring Postcards’ uitgaf, speuren koopjesjagers het internet af op zoek naar foto’s die in dat boek niet zouden misstaan.

Laatst ontving ik bij een aankoop, een kaart van een midgetgolfbaan als versteviging en kort daarop weer één. Toen had ik er twee, en dus een probleem, want twee is een verzameling. Vanaf dat moment moet ik dus ook speuren naar kleine strookjes terra cotta in een groen rechthoekje, dat na aanklikken in sommige gevallen inderdaad een midgetgolfbaan blijkt te zijn. Ik heb er nu twaalf. Te weinig om er een boekje mee samen te stellen, te veel om er mee te stoppen. Ik zoek dus ijverig verder. Ik beperk me tot kleurenfoto’s, want er zijn grenzen: zwart-wit is wel erg saai.

Roze

Ik heb één babyfotoalbum. Het heeft een roze kaft. Verwachtten mijn ouders een meisje? Waren ze progressief? Of was het in de aanbieding? Waarschijnlijk dat laatste. Het boek begint met foto’s van mijn doop, daarna volgen foto’s van de eerste keer in het badje, de eerste keer in de box en de eerste keer vast voedsel (mijn moeder stond het vast niet toe dat haar blote borst werd gefotografeerd). Daarna volgen in rap tempo foto’s van verjaardagen één tot en met twaalf, een paar schoolfoto’s en wat vakantiefoto’s (Zwarte Woud, Ardennen, Zeeuwse kust).

De voorgedrukte teksten om de ouders te helpen bij het noteren van belangrijke momenten zijn niet optimaal benut. Zo weet ik dat ik na zes weken vier kilogram en vierhonderd gram woog, maar wanneer ik voor de eerste keer lachte of mijn handjes ontdekte blijven onvermeld. Achterin het boek is ruimte voor notities over inentingen tegen (kinder)ziekten, maar die is volgeplakt met vakantiefoto’s: Paul, Frits en ik, duimend in onze slaapzakken, ik in een te grote zwembroek met een visnetje in de branding. ‘Tyfus en paratyfus, kinderverlamming’ staat eronder in drukletters en daarachter, handgeschreven: ‘Zoutelande, 1970’.