Flessenpost

Foto: Grand Foulard

Op het strand vind ik een heupflacon, zo eentje van roestvrij staal. Ik draai het dopje van de fles, snuif en denk aan… ramen zemen.

Dat komt door Premek. Premek is een Tsjech die wel eens een paar nachten bij ons heeft gelogeerd. Hij nam, zoals je dat van iemand uit het oosten mag verwachten, een paar geschenken mee. Eén daarvan was een fles met een door hemzelf geproduceerde alcoholhoudende drank. Het was een fles van helder glas met een handgeschreven etiket. Ik weet niet meer wat er precies op stond, maar 40% kan ik me nog wel herinneren. Het spul was niet te zuipen. Na twee verplichte glazen borgen we de fles met een plechtig gezicht op, met de belofte om er op bijzondere momenten een slokje van te nemen. Die momenten zijn nooit gekomen. Premek ging terug naar Tsjechië en de fles verdween in het gootsteenkastje, naast de toiletreiniger en het afwasmiddel. Tijdens een ballorige bui is er een scheut van de drank in een emmer met water beland; het bleek een magnifiek middel om ramen mee te zemen. ‘Premek Wonder Cleaner’ was geboren. Het spul ging verbazingwekkend lang mee – dat kan ook komen omdat we niet zo vaak de ramen zemen – maar uiteindelijk was het spul dan toch op.

Premek is nooit meer komen logeren, dus deze vondst komt als geroepen. Het is dat Tsjechië niet aan zee ligt, anders zou je toch denken…

Mythe

Geen hond gaat er meer naar kijken: Victory Boogie Woogie. Amper zestig jaar oud en nu al bijna vergeten. Het laatste, onvoltooide schilderij van Piet Mondriaan, dat door een gift van de Nederlandsche Bank in 1998 werd aangeschaft voor 82 miljoen gulden (37 miljoen euro), trekt nauwelijks publiek. Ondanks de frisse kleuren hangt het er maar triest bij, in het Gemeentemuseum in Den Haag.

Nee, dan de Mona Lisa. Meer dan 500 jaar oud en nog steeds staan er elke dag duizenden fans zich te vergapen aan een portretje dat inmiddels is vervallen tot kitsch. Het publiek wordt direct vanaf de entree van het Louvre naar het werk geleid, alsof het de hoofdattractie in een pretpark betreft: die kant op voor de Python! Eenmaal in de zaal, wordt het publiek met koorden op veilige afstand gehouden. En er staan constant twee suppoosten klaar om in te grijpen als er toch iemand het lef heeft om de barricade te negeren. Niet dat er veel mis kan gaan: Lisa hangt in een metershoge glazen kist, onaantastbaar voor stof, vette vingers, accuzuur en stanleymessen.

Stel dat het Gemeentemuseum het werkje van het Louvre zou kunnen kopen – ik weet het, de gift zou nu van een andere instantie moeten komen – dan zal het publiek binnen een half jaar zijn verdampt. Waarom? Omdat Nederlandse musea de mythe rond een werk maar heel kort kunnen vasthouden. Heel even zullen we ons opwinden over het kapitaal dat voor het schilderijtje is betaald en daarna gaan we gewoon weer verder met televisiekijken.

Verscheurend

Fotocollectie Grand Foulard

Waarom verscheurt iemand een foto van een kind? Een moeder doet zoiets niet. Een vriendin? Zou kunnen. Uit jaloezie, uit haat. Of misschien had het kind toch al een vriendje en is het uit. Liefdesverdriet. Blijkbaar vond het ex-vriendje weggooien alleen niet voldoende. Eerst het rechteroog eraf, daarna het restantje nog in tweeën. Een bewuste handeling. Misschien heeft het meisje het zelf gedaan. Uit schaamte: op een bepaalde leeftijd vind je jezelf maar stom. Of misschien heeft iemand de foto verloren en was de vinder zo teleurgesteld dat hij de foto verscheurde.

Jaren geleden trad Koos Alberts op tijdens de Nijmeegse Vierdaagse. Vanuit zijn rolstoel zong hij zijn hit: ‘Ik verscheurde je foto…’ In het publiek – afgepeigerde Vierdaagse lopers – stond een grapjas op, die met theatrale bewegingen de publiciteitsfoto van Koos in tientallen snippers veranderde. Koos zag het, maar zong dapper door, zijn stem nog klaaglijker dan anders.

Foto’s verscheuren maakt me triest. Dat doe je niet. Niet als er iemand op staat. Een foto van een fruitschaal of een landschap verscheuren doet me niets, maar een portret…

Pijpetuitje

Pijpetuitjes… pijpe-tuitjes…

Ze bestaan echt. In de Brusselse Marollen, op het Vossenplein, vind ik dit doosje. Het lijken surrealistische objecten, sculpturen van Magritte. Een grafkist voor je pijp. Ze zijn vast niet echt.

Ceci n’est pas un cercueil

Aanraken

Meestal mag je kunst niet aanraken. Als je iets aanraakt, neem je er ook iets van mee. Zelfs het hardste graniet is niet bestand tegen de aanrakingen van zachte mensenvingers, als je ze maar vaak genoeg herhaalt.

In het Parijse Louvre is het destructieve effect van de zachte hand grafisch mooi verbeeld, met vrijwel onleesbare letters: ‘Do not touch works of art’.

Geen overbodige luxe, dat verzoek, want het museum staat vol beelden met bollende billen, borsten en buiken die vragen om betast te worden. Hoe glad is het marmer, hoe koel het graniet, hoe zacht het zandsteen?

Beelden in de openbare ruimte zijn niet met teksten te beschermen. Zoals de buste van Dalida, op het gelijknamige pleintje in Montmartre.

Maar weinigen kunnen de borsten van de Egyptische zangeres weerstaan. Aanraking van haar boezem zou geluk brengen. Ik geloof er niets van. Dalida was niet bepaald gelukkig. Los van haar succesvolle zangcarrière, lachtte het leven haar niet toe. Drie van haar geliefden pleegden zelfmoord en ook zijzelf stapte eigenhandig uit het leven. Het zijn de borsten zelf die er om vragen. De borsten in combinatie met de omgeving, want een paar honderd meter verder, op Cimetière de Montmartre, staan diezelfde borsten ook, in witte steen. Zonder slijtageplekken.

Is er in ieder geval een reserve beeld, als het bronzen versleten is.

Vermist

Imperia, Italië, 2008

Er hangt een A-viertje aan de buitenkant van de telefooncel. Een 74-jarige vrouw wordt vermist. Weggelopen. Dat ze dat vaker heeft gedaan, wordt op de grote foto getoond. Ze draagt zelfs een veiligheidsvestje. Maar nu is ze kwijt. De veel kleinere portretfoto, die eigenlijk belangrijker is, staat eronder. Hoewel het hier zelden regent, is de goedkope inkt uitgelopen, uitgewist, zoals het geheugen van deze vrouw, die aan Alzheimer lijdt.

Ze is nu een week weg.

Maar misschien is ze al weer gevonden, zit ze weer veilig in het tehuis… 

Plakkers van dit soort A-viertjes gaan nogal slordig om met hun doelgroep. Dankbaar maken ze gebruik van de betrokkenheid van toevallige passanten, en verstoren ze de (gemoeds)rust van vakantiegangers door ze te vragen alert te zijn, uit te kijken naar weggelopen poezen of, in dit geval, demente oma’s. Daar is op zich niets mis mee, maar om ze vervolgens in het ongewisse te laten, is niet zoals het hoort. Elke dag een update is zeker gepast. Dus: vermelding van de datum en de mededeling: ‘nog steeds vermist’ of ‘weer veilig thuis’, getuigt van respect en houdt het publiek scherp. 

Weer thuis lees ik op internet dat Ada Bellardi nog steeds spoorloos is.


Begin oktober 2009 werd de vrouw dood gevonden. Iemand die op zoek was naar paddenstoelen, ontdekte haar stoffelijk overschot. Ze is waarschijnlijk niet door geweld om het leven gekomen.

Coole kool

In het buitenland ga ik altijd even naar een kerkhof kijken. Vreemde gewoonte eigenlijk, thuis doe ik dat nooit. In Nederland is een bezoek aan het kerkhof een noodzakelijk kwaad; het gevolg van een tragisch verlies. In het buitenland loop ik over het kerkhof alsof het een park is. Ik lees er de grafschriften alsof het titels zijn van beeldhouwwerken, ik bereken er de leeftijd bij overlijden en probeer de doodsoorzaak te destilleren uit de poëtische regels die in de stenen zijn uitgehakt. Zijn graven een afspiegeling van iemands persoonlijkheid? Hield de man onder de steen van glanzend zwart marmer en gouden letters zelf ook van nep-chic, of heeft zijn weduwe dat bedacht? Was de vrouw met een graf vol tierlantijnen bij leven ook zo’n verzamelaar van kitsch? Hoort het sobere graf bij een opgeruimde geest, of is het een gevolg van de vrekkige nabestaanden? Waarschijnlijk zegt een graf maar weinig over de persoon die er in begraven ligt.

Op het kerkhof van Montparnasse ontdek ik het graf van Serge Gainsbourg. Het is een monument voor de fans geworden, vergelijkbaar met het graf van Jim Morrison op Père-Lachaise. De steen is bedolven onder bloemen, foto’s, metrokaartjes en pakjes sigaretten. Gainsbourg was een kettingroker, vandaar. Waar hij ook kwam, hij had altijd een attachékoffer vol pakjes Gauloises bij zich. Hij stierf dan ook aan een hartaanval: Fumer Tue. Er ligt ook een groene kool. Wie neemt er in hemelsnaam een groene kool mee naar het kerkhof? Voor zover ik weet was het niet zijn lievelings groente. Even googlen verklaart de kool: hij verwijst naar het album ‘L’Homme à tête de chou’ uit 1976. De man met het gezicht als een kool. Gainsbourg was niet zo enthousiast over zijn uiterlijk. Toch vonden veel mensen hem ‘très sexy et cool’. Zijn graf bewijst het.

Minachting

De suppoost, een jonge meid nog, stuift op me af. Wat heb ik verkeerd gedaan?

Ik heb wel vaker conflicten met suppoosten. In Museum Ludwig in Keulen zat ik een keer aan de knoppen van een DVD-speler. De video was bar saai en ik wilde de opname wat versneld vooruit spoelen om te kijken of het zo saai bleef. Dat bleef het… hoewel, toen een Duits bevel door de speakers galmde en er diverse bewakers toesnelden was het ineens een stuk minder saai.

Maar dit keer is het in Parijs. In Palais de Tokyo, om precies te zijn. Ik heb volgens mij niets verkeerds gedaan. Ik sta mijlenver verwijderd van iets dat ook maar enigszins voor kunst kan doorgaan. In plaats daarvan stond ik de vloer te fotograferen. Er zit een merkwaardige beschadiging in. Het deed mij aan een gezicht denken. Ik weet niet wat dat is, maar ik zie wel vaker gezichten in iets: in de wolken, in een vochtplek op de muur.

‘Dat is geen kunst,’ zegt het meisje. Meteen in het Engels, want ze heeft direct gezien dat ik geen Fransman kan zijn. Die doen dat soort dingen niet. Ik probeer haar uit te leggen dat ik het wel een mooie beschadiging vind, maar haar meewarige blik smoort mijn eerste zin nog voor de komma. ‘Het is geen kunstwerk,’ herhaalt ze en ze wijst in de richting van de muur, waar wel kunstwerken hangen. Daar moet ik kijken, niet naar de mankementen van het gebouw. Ze loopt terug naar haar stoel. Nog voor ze gaat zitten maak ik nog een foto van de vloer. Als door een adder gebeten draait ze zich om. Ik denk dat ze in de eerstvolgende vergadering gaat pleiten voor een algeheel fotografieverbod.

Dood

Is hij dood?
Hij lijkt dood. Althans, zo zien doden er in films uit, of op foto’s. Ik heb te weinig ervaring met echte doden om het zeker te weten. Hij ligt er wel heel vredig bij, in z’n keurige donkere pak. Zelfs de auto werkt mee. Hij is eenvoudig, maar donkerblauw en keurig gewassen. De man ligt er bijna bij als de doden op de foto’s van Elizabeth Heyert, alleen zijn openstaande mond valt wat uit de toon. Ik blijf een tijdje staan kijken, want het blijft vreemd, een slapende of dode man ’s ochtends om half negen in een drukke Rotterdamse straat.
Misschien is het zo’n iemand als Will Smith in ‘Pursuit of happyness’; straatarm, maar keihard werkend, op weg naar de top. Het enige dat hij bezit is de donkerblauwe auto en het nette pak. Het succes moet wel snel komen, want als je ook in je nette pak moet slapen, ziet het er al snel sjofel uit.
’s Avonds, als ik naar het station loop, is de auto weg. Pas enkele weken later wordt m’n vraag beantwoord: de auto staat er weer en opnieuw ligt de man met geopende mond achter het stuur. Gelukkig, hij was niet dood.
Maar die wetenschap lijkt nu zonder waarde…

Krukje

Ik had h’m bijna gekocht, deze foto. Op eBay werd hij aangeboden, voor een luttel startbedrag, maar in mum van tijd schoot de prijs omhoog. Ik heb nog wel deze digitale versie kunnen veiligstellen, maar het papieren exemplaar – volgens de eigenaar een originele afdruk uit de jaren zeventig – ging aan mijn neus voorbij. ‘Es handelt sich um ein künstlerisch wertvolles Foto, ein historischer Zeitzeuge, aus der ehemaligen DDR, um DDR-Kultur !!!’ schreef hij ter aanbeveling (en om geen gezeur met eBay te krijgen, want daar hebben ze het niet zo op bloot). Ik ben ervan overtuigd dat de bieders het worst was, dat geneuzel over de DDR. Billen zijn billen, borsten zijn borsten, of ze nu uit Oost-Duitsland komen of niet.

Het klinkt misschien ongeloofwaardig, maar mij ging het niet om de vrouw, maar om het krukje. Ook al is het een zwartwitfoto, ik weet dat het krukje blauw is, koningsblauw om precies te zijn. Het dekje is van kamelenhaar en de pootjes zijn van messing. Het krukje stond vroeger voor de kaptafel van mijn moeder. Nou ja, zo’n zelfde krukje dan.

De foto is ‘damals von einem Fotografen hergestellt, als Studios dienten die Wohnungen der Models und des Fotografen.’ Ik kies voor de woning van het model. De gedachte dat er vlezige fotografenbillen op het blauwe dekje gezeten hebben, is onverdraaglijk.