Vuile handen

Foto: Grand Foulard

Langs de Nieuwe Gaanderijen hangen foto’s op groot formaat van de zee: ‘Onze kust in evolutie.’ Als je ernaar kijkt, sta je met je rug naar de echte zee. Dat voelt oneerbiedig en is – als je de foto’s mag geloven – niet zonder risico: in het verleden werd de kust veelvuldig hevig geteisterd door die nu zo kalme zee.

Op een van de laatste foto’s is – ook nogal oneerbiedig – een flyer geplakt. Reclame voor het FFO, het filmfestival Oostende. Althans, dat lijkt zo, vanwege een banner in de huisstijl van het festival. In werkelijkheid vraagt de flyer aandacht voor de documentaire Blanke Koning, Rood Rubber, Zwarte Dood uit 2004 (te zien op YouTube). Daarin wordt het schrikbewind belicht dat koning Leopold II van 1885 tot 1908 in Congo voerde. In die jaren was Congo nog geen Belgische kolonie, maar Leopolds privébezit. Hij liet er rubber produceren onder mensonterende omstandigheden. Veelvuldig werden handen afgehakt en mensen vermoord om de bevolking onder de duim te houden.

Foto: Grand Foulard

Een twintigtal meter verderop staat het imposante beeld van koning Leopold II te paard, geflankeerd door twee beeldengroepen. Rechts brengt de Oostendse vissersbevolking hulde, links tonen Congolezen hun dankbaarheid voor de bevrijding van de Arabische slavernij.

In 2004 hakte de actiegroep De Stoeten Ostendenoare een hand van een van de Congolezen af. Pas als het koningshuis zijn excuses aanbiedt voor de wandaden in Congo, keert de hand terug, zeggen ze. Tot op heden is dat niet gebeurd. Moet Leopold II dan maar helemaal het veld ruimen? De kans dat dit gebeurt is klein. Het beeld wordt bij Koninklijk Besluit van 22 september 1981 beschermd, en op besluiten komen koningen (en wereldleiders) nu eenmaal niet snel terug.

Desolate getuige

Foto: Grand Foulard

Aan de noordzijde van het Maria-Hendrikapark (bij Oostendenaars beter bekend als ’t Bosje) ligt volgens het agentschap Onroerend Erfgoed een ‘In het reliëf ingewerkte wielerpiste in beton; centraal deels verhard terrein, deels grasveld. Aan noordzijde tribune met vaste zitbanken en grote overkragende schuine luifel. Aan zuidzijde trappartij en recent opgetrokken gebouwen (onder meer lokaal voor jeugdbeweging). Geheel afgesloten door ijzeren leuning.’

Korter is mooier: Velodroom. Wat een prachtig woord is dat. Ik weet heus ook wel dat het komt van het Franse ‘velo’ voor fiets en ‘drome’ voor renbaan, en dat het Griekse woord ‘dromos’ daar weer aan voorafging, maar voor mij past de Nederlandse betekenis van ‘droom’ toch beter. Als je uitkijkt over die enorme betonnen kuip, kun je toch niet anders dan (weg)dromen en denken aan tijden van weleer, toen hier nog grote namen uit de wielersport voorbijraasden.

De velodroom werd in 1946 gebouwd, op hetzelfde terrein waar in 1921 al een velodroom was aangelegd. Het aanzien van de piste verliep met ups en downs: er zijn jaren dat de top van de wielrennerij hier komt racen, er zijn jaren dat het complex degradeert tot locatie voor turndemonstraties en openluchtspektakels. Het complex raakt diverse malen in verval en wordt weer gerenoveerd, voor het laatst in 1982. Dat is te zien. Veertig jaar later is de velodroom volgens eerdergenoemd agentschap ‘een desolate getuige van de ‘vergane glorie’; ze ligt er enigszins verwaarloosd bij en wordt enkel nog gebruikt als ontmoetingsplaats voor jongeren, met onder meer een skatepark.’

Die laatste komma staat niet in de inventarisatie, maar ik denk dat er ook jongeren komen zonder skatepark.

Magritte en Mondriaan

Foto: Grand Foulard

De charme van België, dus ook van Oostende, schuilt in de nevenschikking. Hier worden mooi en lelijk zonder problemen gecombineerd. Objecten die niets met elkaar van doen hebben, staan gebroederlijk naast, op of in elkaar, en vormen een surrealistisch stilleven. Magritte ligt hier op straat.

Foto: Grand Foulard

Toch rukt ook hier de no-nonsense cultuur op. Aan de Oosteroever maken torens van beton en glas van De Lange Nelle een kleine griet. De zone eromheen lijkt nu nog authentiek, met restanten van een eens zo trotse visserij en sporen van vergane industrieën. Maar dat gaat verdwijnen. Alles wordt wit, alles wordt clean. Net als in Nederland. En dat is jammer, want in dat land vind je slechts Mondriaan op straat.

Foto: Grand Foulard

Schaakmat

Foto: Grand Foulard

Ik dwaal een maand door Oostende, om er te schrijven, te tekenen en fotograferen. Sommige mensen begrijpen dat, andere niet. Er zijn toch veel mooiere, interessantere plekken, zeggen ze. Met minder hijskranen, bulldozers en sloopmachines. Met minder graffiti, verval, en tochtige straten. Zonder schreeuwende mensen op skelters, zonder zoete walm van wafels en ijs. Ik weet het, toch kom ik er graag. Waarom houdt de een van spruitjes en de ander van appelmoes?

Ik begin bij het kerkhof. Nee, dat is niet waar. Ik begin bij brasserie Du Parc, voor de beste garnalenkroketten van het land en een glas Duvel. Dat is traditie. Daarna ga ik naar het kerkhof. Thuis doe ik dat alleen als het moet, maar hier valt zo’n bezoek minder zwaar.

De begraafplaats ‘Paster Pype’ is fraai. Vervallen, dat wel, maar er staan indrukwekkende praalgraven die op het Cimetière du Père-Lachaise niet zouden misstaan. In 1852 werd hij in gebruik genomen, in 1976 was hij vol.

‘Paster Pype’ was – lees ik op een plaquette naast de toegangspoort – de eerste staatsaalmoezenier voor de Belgische Zeevisserij en stichter en directeur van de Vrije Visserijschool. Hij ligt er zelf ook, tussen politici, burgemeesters en andere hotemetoten.

Een opvallende naam trekt mijn aandacht: William Davies Evans (1790-1872). Evans was kapitein op een postboot én uitvinder van de driekleurige verlichting die schepen moet behoeden voor aanvaringen. Evans was bovendien een verdienstelijk schaakspeler. Hij bedacht de Evansgambiet. Voor de kenners: 1.e4 e5 2.Nf3 Nc6 3.Bc4 Bc5 4.b4. Bij een gambiet offert de speler bewust stukken van het schaakspel op om een betere situatie te creëren.

Evans was dus een man die vele ongelukken wist te voorkomen, maar die ook begreep dat je soms eerst iets moet verliezen voor je kan winnen.

Dat fascineert me zo aan begraafplaatsen: je kan er urenlang mijmeren over de mensen die er liggen, over wat zij met hun leven deden en bereikt hebben. Maar het relativeert ook meteen: met of zonder driekleurige verlichting, met of zonder gambiet, uiteindelijk eindigen we allemaal hier. Akkoord, sommigen hebben een fraaier graf dan anderen, maar onder de grond zie je daar toch niets van.

Wysiwyg

In de Gouden Eeuw barstte het in de schilderkunst van de symboliek. Een dode boom verwees naar de dood, een hond naar (huwelijkse) trouw, een zeepbel naar de vergankelijkheid van het leven. En dan waren er nog massa’s verwijzingen naar erotiek en/of de geslachtsdaad: een vogel, een (lege) vogelkooi, een druiventros, eieren, een schip op zee, oesters, knoflook, een luit, een muis, een haas, een tuin met een fontein, voeten, kousen, de jacht, een fles… en zo kan ik nog wel even doorgaan. Heel vermoeiend, al die diepere betekenissen. Gelukkig speelt dat bij fotografie geen rol. Daar is een foto van een vrouw die een poes aait, gewoon een foto van een vrouw die een poes aait.

Fotocollectie Grand Foulard

Echt?

Fotocollectie Grand Foulard

Twee chic geklede mensen. Zij rookt een sigaret, hij een sigaartje. De vrouw kijkt in een dun boekje, met een gefascineerde, bijna schalkse blik. De man kijkt met haar mee en grinnikt. Waar kijken ze naar? Wat zien ze? Iets ondeugends, vermoed ik.

Ik twijfel. Is deze foto echt? Ik bedoel: geeft deze foto een spontaan moment weer, of is er sprake van enscenering? Ik ben geneigd om het laatste te geloven. Voor mij oogt de foto te mooi uitgelicht, te fraai van compositie, te perfect. En het stel lijkt zich totaal niet bewust van de fotograaf die nooit ver van hen af kan staan. De foto lijkt te mooi om echt te zijn.

Hij doet me denken aan de serie Un Regard Oblique van Robert Doisneau (1912-1994), een van de beroemdste straatfotografen uit het midden van de vorige eeuw. In 1948 verstopte Doisneau zijn camera in de etalage van een Parijse antiekwinkel en maakte een serie foto’s van de blikken van voorbijgangers op het vrouwelijk naakt in de etalage. Ook bij die serie heb ik zo mijn twijfels.

Robert Doisneau, Un Regard Oblique, 1948
Robert Doisneau, Un Regard Oblique, 1948

Doisneau heeft een indrukwekkend oeuvre nagelaten. Hij was opvallend vaak op het juiste moment op de juiste plek. Je kan ook zeggen dat hij ontzettend veel geduld had en wachtte tot het juiste moment zich voordeed. Maar het is ook bekend dat hij ‘het moment’ af en toe een handje hielp, zoals met De Kus, zijn iconische foto  Le Baiser de l’hôtel de ville uit 1950. Die opname was geen toevalstreffer, geen kwestie van het juiste moment op de juiste plaats. Hij liet twee acteurs-in-opleiding elkaar diverse malen zoenen tot hij de ultieme opname had gemaakt. Het resultaat is prachtig, maar helaas te mooi om echt te zijn.

Robert Doisneau, Le Baiser de l’hôtel de ville, 1950

Dreigend

Een foto maken kan iedereen, fotograferen is een stuk lastiger. Vroeger helemaal. Je had óf een fototoestel dat eenvoudig te bedienen was, maar vol gebreken zat, óf je had een camera die prachtige resultaten opleverde zolang je al die knopjes en instellingen maar kon doorgronden. En dan waren er ook nog allerlei regeltjes waaraan je je moest houden. Regeltjes over scherpte, scherptediepte, contrast en compositie die het plezier van fotograferen behoorlijk inperkten.

Fotocollectie Grand Foulard

Nóóit tegen de zon in fotograferen, was zo’n regeltje. Veel fotografen gingen dus het omgekeerde doen, met een dreigende slagschaduw en een verontrust kijkende vriendin als resultaat. Zo is onbedoeld menig romantisch rendez-vous als onaangename ontmoeting de (foto)boeken in gegaan.

Humor (2)

Als je denkt: dit wordt grappig, valt het meestal tegen. Humor kun je niet aan zien komen. Juist niet. Humor overvalt je.

In 2001 zag ik John Kraaijkamp in De Huisbewaarder (The Caretaker) van Harold Pinter. Kraaijkamp was vooral bekend als komiek. En ik geef toe: zijn hoofd kon je ook moeilijk loskoppelen van de lach. Maar De Huisbewaarder is een serieus toneelstuk waarin weinig te lachen valt. Het stel achter me probeerde dat toch. Geleidelijk evolueerde hun geforceerde bulderlach tot een zwak gegrinnik. Na de pauze kwamen ze niet meer terug.

Fotocollectie Grand Foulard

Waarschijnlijk werd deze foto tussen eind 1939 en begin 1940* gemaakt. Het begin van de Tweede Wereldoorlog. Ondanks of misschien wel vanwege de roerige tijden was er behoefte aan humor.

Ook ik moest om de foto lachen. Eerst hardop, daarna werd het een glimlach. En nog steeds moet ik glimlachen als er ernaar kijk, ook al weet ik wat erop staat. Soms werkt humor ook als je weet wat je te wachten staat.

Eigenlijk moet je dat niet doen, analyseren waarom iets grappig is, maar ik doe het toch. Volgens mij schuilt de humor hier niet in het kind dat zich als een volwassene gedraagt. Kinderen met een pijp of sigaret in hun mond vind ik meestal juist niet grappig. Het ligt er te dik op, de enscenering. Nee, de humor schuilt in de moeder, of beter gezegd: in de interactie met haar kind. Want juist haar doodserieuze blik – mijn kind rookt pijp en leest de Match, nou en? – is hilarisch.

*De datering baseer ik op het logo van Match, met een kapitale T. Het weekblad, dat voornamelijk op sport gericht was, had kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een oplage van bijna anderhalf miljoen exemplaren en kostte twee francs. In juni 1940 stopte de uitgave. Drie jaar na beëindiging van de oorlog werd het tijdschrift weer uitgebracht, nu onder de naam Paris Match. Het logo kreeg een kapitale M en H. Het blad bestaat nog steeds, de oplage is met een miljoen afgenomen. Bij de datering ga ik ervanuit dat het tijdschrift niet jarenlang is bewaard en voor de foto tevoorschijn werd gehaald.

Zak

Foto: Grand Foulard

Een winkeldief, een crimineel, dat was mijn eerste gedachte. Dat komt door die korrelige foto, het beeld van een bewakingscamera. Pasgeleden zag ik op Facebook een vergelijkbare foto voorbijkomen: twee mannen en twee vrouwen, hun ogen achter zwarte balkjes. Het gezelschap was ‘vergeten’ om het all-you-can-eat-arrangement bij een Chinees-Indisch restaurant af te rekenen. De eigenaar gaf hen 24 uur de tijd om dat alsnog te doen, daarna zou hij de zwarte balkjes voor hun ogen verwijderen.

De man op de mupi heeft geen zwart balkje voor zijn ogen. Hij is goed herkenbaar, met z’n bril en krulsnor. Hij is dan ook geen winkeldief, ook al wordt hij gezocht. Bij Hornbach kocht hij 31 zakken cement. Een opvallend aantal. Het staat niet voor niets vetgedrukt. Wie koopt er nu 31 zakken cement? Dertig zakken, dat is logisch, maar waarom die ene extra zak? Maar daar gaat het niet om. Ook al staat het vetgedrukt.

Het gaat erom dat de man op de foto te veel heeft betaald. Kort nadat hij die 31 zakken kocht, verlaagde Hornbach de prijzen. Ik zou zeggen: dikke pech, maar Hornbach vindt het zielig voor die meneer en daarom zijn ze naar hem op zoek. Dan betalen ze het verschil terug. Wat aardig van Hornbach, zou je kunnen denken, maar ik vind het vooral verdacht.

Want waarom geeft Hornbach duizenden euro’s uit aan een mupi-campagne terwijl de man hooguit een paar tientjes van ze tegoed heeft? En hoezo weten ze zo zeker dat de man op de foto 31 zakken cement kocht? Ik weet niet hoeveel zakken hij op die kar heeft liggen – ik zie er maar twee – maar het zijn er zeker geen 31. Of hebben ze nog meer foto’s van die man? En hoe zit het eigenlijk met de privacy? Wordt er van mij ook een foto gemaakt als ik een rol duct tape heb gekocht? Hoelang bewaart Hornbach die foto? En kan ik – als zij de duct tape in prijs verlagen – ook ineens op allerlei mupi’s komen te staan omdat ze mij het prijsverschil willen terugbetalen?

Of is er stiekem toch meer aan de hand? Is de man met die bril en die krulsnor misschien tóch een crimineel? Heeft hij onder die 31 zakken cement kostbare decoupeerzagen, boormachines en grasmaaiers naar buiten gesmokkeld? Nee, Hornbach, die ‘laagste prijsgarantie die ook ná de aankoop geldt’… ik geloof er geen zak van.

Doorschieten

Kleurenfotografie bestaat al veel langer dan de meeste mensen denken. Al in 1848 (!) maakte de Franse natuurkundige Edmond Becquerel een kleurenopname van het spectrum van zonlicht. De foto, die in het Musée Nicéphore Niépce in Chalon-sur-Saône wordt bewaard, toont inderdaad een fraaie ‘regenboog’, ook al zijn de kleuren inmiddels wat vervaagd.

Het grappige is: Edmond wist zelf niet hoe hij dat voor elkaar had gekregen. Een paar jaar geleden hebben wetenschappers ontdekt dat bij elke kleur licht nanodeeltjes van andere grootten en in andere hoeveelheden in het lichtgevoelige zilverchloride worden gevormd.

Fotocollectie Grand Foulard

Later kwamen er andere technieken om de kleuren vast te leggen en betere procedés om ze te fixeren. Maar het zou nog ruim honderd jaar duren voordat de consument met kleurenfotografie aan de slag kon. Tot die tijd had je voornamelijk zwart-witfoto’s die door steeds meer mensen saai werden gevonden. Dus hanteerden sommige fotografen niet alleen de camera, maar ook het penseel en de verfdoos. Het resultaat was niet zelden clownesk. Het inkleuren schoot een beetje door. Maar dat zie je vaker bij veranderingen.