Aangerommeld

Een rommelige foto. Twee mannen en een vrouw in een kantoor met een afgiftebalie. Een polaroidfoto uit Italië.

Ook zonder voorkennis kun je zien dat de foto werd gemaakt in een land rond de Middellandse Zee. Aan het gebaar van de twee mannen. ‘Mostrare le corna’ wordt het daar genoemd. In het Nederlands: laat de hoorns zien, of de bokkengroet.

In de Griekse oudheid en door de Kelten werd het kwaad ermee bezworen… of toegewenst. In het moderne Italië en Spanje heeft het een seksuele connotatie: je partner gaat vreemd. Deze betekenis schijnt te stammen uit de tijd dat mannen ten strijde trokken, op hun hoofd een helm met twee stierenhoorns. Hun vrouwen bleven achter… en zochten troost bij de achtergebleven mannen van het dorp.

Op de foto maken beide mannen het gebaar. Naar wie? Naar elkaar? Naar de fotograaf? En welke vrouw gaat vreemd? De vrouw die (quasi) nietsvermoedend een formuliertje staat in te vullen? Die vragen verlenen zelfs de rommel op de foto een symbolische betekenis.

Je kunt het gebaar gerust maken in je eigen winkel, maar op de openbare weg riskeer je in Italië een boete van 50 euro. Dan voel je je toch een beetje genaaid.

Cabine

Fotocollectie Grand Foulard

Ik kan het niet laten: iedere keer als ik langs een fotocabine loop, tuur ik naar de grond, op zoek naar een verloren of weggegooid pasfotootje. Het is vergeefse moeite. Sowieso worden fotocabines in Nederland nauwelijks gebruikt, maar mocht er al iemand een fotootje hebben laten vallen, dan is er direct een heel leger verzamelaars en kunstenaars me voor. Na films als ‘Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulain’ en kunstenaars als Joachim Schmidt, worden zelfs de meest onbeduidende fotosnippertjes opgeraapt en als kostbaar kleinnood bewaard of als hedendaagse kunst tentoongesteld. 
In het buitenland is er meer kans op geluk. Deze vond ik in Parijs, bij Gare du Nord, nog geen tien minuten na aankomst in de stad. Prachtig hè? Eigenlijk moet ik ’m niet laten zien. Straks gaat u ook nog lopen turen.

Preventief

Van de week werd ik op straat aangehouden door een bosje politieagenten, op klaarlichte dag. Of ik mee wilde werken aan een preventief fouilleren-project. Omdat ik zelf ook altijd hoop dat mensen aan mijn projecten willen meedoen, stemde ik toe. Ik moest met m’n benen uit elkaar gaan staan en met m’n armen gespreid, als de man van Vitruvius. Een jonge agent ging achter me staan, terwijl een ervaren rot toekeek. De jonge handen fladderden over m’n armen, kietelden onder m’n oksels, kropen langs m’n benen en wogen m’n testikels. Daarna moest ik honderdtachtig graden draaien en werd de procedure herhaald. Er werden geen wapens gevonden. Ik mocht gaan. Ik kreeg geen sticker. Mensen die niets hebben gedronken krijgen een ‘ik ben de BOB’-sticker, maar mensen zonder wapen krijgen niets.

Een kilometer verderop zag ik een kanon staan. Toch ook een wapen, dacht ik, maar blijkbaar te oud om onder het preventief fouilleren-project te vallen. Het is ook een ding dat door de meeste mensen niet als wapen wordt herkend, maar als handige fietsenstalling. En de loop fungeert regelmatig als afvalbak voor frietbakjes en milkshakebekers. Maar het blijft een wapen. Jammer dat de agenten niet hier stonden, want dat had beslist een aardige discussie opgeleverd.

Foto: Grand Foulard

Een dag later zag ik er weer een, dacht ik. Ja, van preventieve projecten ga je gekke dingen zien.

Foto: Grand Foulard

Flessenpost

Foto: Grand Foulard

Op het strand vind ik een heupflacon, zo eentje van roestvrij staal. Ik draai het dopje van de fles, snuif en denk aan… ramen zemen.

Dat komt door Premek. Premek is een Tsjech die wel eens een paar nachten bij ons heeft gelogeerd. Hij nam, zoals je dat van iemand uit het oosten mag verwachten, een paar geschenken mee. Eén daarvan was een fles met een door hemzelf geproduceerde alcoholhoudende drank. Het was een fles van helder glas met een handgeschreven etiket. Ik weet niet meer wat er precies op stond, maar 40% kan ik me nog wel herinneren. Het spul was niet te zuipen. Na twee verplichte glazen borgen we de fles met een plechtig gezicht op, met de belofte om er op bijzondere momenten een slokje van te nemen. Die momenten zijn nooit gekomen. Premek ging terug naar Tsjechië en de fles verdween in het gootsteenkastje, naast de toiletreiniger en het afwasmiddel. Tijdens een ballorige bui is er een scheut van de drank in een emmer met water beland; het bleek een magnifiek middel om ramen mee te zemen. ‘Premek Wonder Cleaner’ was geboren. Het spul ging verbazingwekkend lang mee – dat kan ook komen omdat we niet zo vaak de ramen zemen – maar uiteindelijk was het spul dan toch op.

Premek is nooit meer komen logeren, dus deze vondst komt als geroepen. Het is dat Tsjechië niet aan zee ligt, anders zou je toch denken…

Mythe

Geen hond gaat er meer naar kijken: Victory Boogie Woogie. Amper zestig jaar oud en nu al bijna vergeten. Het laatste, onvoltooide schilderij van Piet Mondriaan, dat door een gift van de Nederlandsche Bank in 1998 werd aangeschaft voor 82 miljoen gulden (37 miljoen euro), trekt nauwelijks publiek. Ondanks de frisse kleuren hangt het er maar triest bij, in het Gemeentemuseum in Den Haag.

Nee, dan de Mona Lisa. Meer dan 500 jaar oud en nog steeds staan er elke dag duizenden fans zich te vergapen aan een portretje dat inmiddels is vervallen tot kitsch. Het publiek wordt direct vanaf de entree van het Louvre naar het werk geleid, alsof het de hoofdattractie in een pretpark betreft: die kant op voor de Python! Eenmaal in de zaal, wordt het publiek met koorden op veilige afstand gehouden. En er staan constant twee suppoosten klaar om in te grijpen als er toch iemand het lef heeft om de barricade te negeren. Niet dat er veel mis kan gaan: Lisa hangt in een metershoge glazen kist, onaantastbaar voor stof, vette vingers, accuzuur en stanleymessen.

Stel dat het Gemeentemuseum het werkje van het Louvre zou kunnen kopen – ik weet het, de gift zou nu van een andere instantie moeten komen – dan zal het publiek binnen een half jaar zijn verdampt. Waarom? Omdat Nederlandse musea de mythe rond een werk maar heel kort kunnen vasthouden. Heel even zullen we ons opwinden over het kapitaal dat voor het schilderijtje is betaald en daarna gaan we gewoon weer verder met televisiekijken.

Verscheurend

Fotocollectie Grand Foulard

Waarom verscheurt iemand een foto van een kind? Een moeder doet zoiets niet. Een vriendin? Zou kunnen. Uit jaloezie, uit haat. Of misschien had het kind toch al een vriendje en is het uit. Liefdesverdriet. Blijkbaar vond het ex-vriendje weggooien alleen niet voldoende. Eerst het rechteroog eraf, daarna het restantje nog in tweeën. Een bewuste handeling. Misschien heeft het meisje het zelf gedaan. Uit schaamte: op een bepaalde leeftijd vind je jezelf maar stom. Of misschien heeft iemand de foto verloren en was de vinder zo teleurgesteld dat hij de foto verscheurde.

Jaren geleden trad Koos Alberts op tijdens de Nijmeegse Vierdaagse. Vanuit zijn rolstoel zong hij zijn hit: ‘Ik verscheurde je foto…’ In het publiek – afgepeigerde Vierdaagse lopers – stond een grapjas op, die met theatrale bewegingen de publiciteitsfoto van Koos in tientallen snippers veranderde. Koos zag het, maar zong dapper door, zijn stem nog klaaglijker dan anders.

Foto’s verscheuren maakt me triest. Dat doe je niet. Niet als er iemand op staat. Een foto van een fruitschaal of een landschap verscheuren doet me niets, maar een portret…

Pijpetuitje

Pijpetuitjes… pijpe-tuitjes…

Ze bestaan echt. In de Brusselse Marollen, op het Vossenplein, vind ik dit doosje. Het lijken surrealistische objecten, sculpturen van Magritte. Een grafkist voor je pijp. Ze zijn vast niet echt.

Ceci n’est pas un cercueil

Aanraken

Meestal mag je kunst niet aanraken. Als je iets aanraakt, neem je er ook iets van mee. Zelfs het hardste graniet is niet bestand tegen de aanrakingen van zachte mensenvingers, als je ze maar vaak genoeg herhaalt.

In het Parijse Louvre is het destructieve effect van de zachte hand grafisch mooi verbeeld, met vrijwel onleesbare letters: ‘Do not touch works of art’.

Geen overbodige luxe, dat verzoek, want het museum staat vol beelden met bollende billen, borsten en buiken die vragen om betast te worden. Hoe glad is het marmer, hoe koel het graniet, hoe zacht het zandsteen?

Beelden in de openbare ruimte zijn niet met teksten te beschermen. Zoals de buste van Dalida, op het gelijknamige pleintje in Montmartre.

Maar weinigen kunnen de borsten van de Egyptische zangeres weerstaan. Aanraking van haar boezem zou geluk brengen. Ik geloof er niets van. Dalida was niet bepaald gelukkig. Los van haar succesvolle zangcarrière, lachtte het leven haar niet toe. Drie van haar geliefden pleegden zelfmoord en ook zijzelf stapte eigenhandig uit het leven. Het zijn de borsten zelf die er om vragen. De borsten in combinatie met de omgeving, want een paar honderd meter verder, op Cimetière de Montmartre, staan diezelfde borsten ook, in witte steen. Zonder slijtageplekken.

Is er in ieder geval een reserve beeld, als het bronzen versleten is.

Vermist

Imperia, Italië, 2008

Er hangt een A-viertje aan de buitenkant van de telefooncel. Een 74-jarige vrouw wordt vermist. Weggelopen. Dat ze dat vaker heeft gedaan, wordt op de grote foto getoond. Ze draagt zelfs een veiligheidsvestje. Maar nu is ze kwijt. De veel kleinere portretfoto, die eigenlijk belangrijker is, staat eronder. Hoewel het hier zelden regent, is de goedkope inkt uitgelopen, uitgewist, zoals het geheugen van deze vrouw, die aan Alzheimer lijdt.

Ze is nu een week weg.

Maar misschien is ze al weer gevonden, zit ze weer veilig in het tehuis… 

Plakkers van dit soort A-viertjes gaan nogal slordig om met hun doelgroep. Dankbaar maken ze gebruik van de betrokkenheid van toevallige passanten, en verstoren ze de (gemoeds)rust van vakantiegangers door ze te vragen alert te zijn, uit te kijken naar weggelopen poezen of, in dit geval, demente oma’s. Daar is op zich niets mis mee, maar om ze vervolgens in het ongewisse te laten, is niet zoals het hoort. Elke dag een update is zeker gepast. Dus: vermelding van de datum en de mededeling: ‘nog steeds vermist’ of ‘weer veilig thuis’, getuigt van respect en houdt het publiek scherp. 

Weer thuis lees ik op internet dat Ada Bellardi nog steeds spoorloos is.


Begin oktober 2009 werd de vrouw dood gevonden. Iemand die op zoek was naar paddenstoelen, ontdekte haar stoffelijk overschot. Ze is waarschijnlijk niet door geweld om het leven gekomen.

Coole kool

In het buitenland ga ik altijd even naar een kerkhof kijken. Vreemde gewoonte eigenlijk, thuis doe ik dat nooit. In Nederland is een bezoek aan het kerkhof een noodzakelijk kwaad; het gevolg van een tragisch verlies. In het buitenland loop ik over het kerkhof alsof het een park is. Ik lees er de grafschriften alsof het titels zijn van beeldhouwwerken, ik bereken er de leeftijd bij overlijden en probeer de doodsoorzaak te destilleren uit de poëtische regels die in de stenen zijn uitgehakt. Zijn graven een afspiegeling van iemands persoonlijkheid? Hield de man onder de steen van glanzend zwart marmer en gouden letters zelf ook van nep-chic, of heeft zijn weduwe dat bedacht? Was de vrouw met een graf vol tierlantijnen bij leven ook zo’n verzamelaar van kitsch? Hoort het sobere graf bij een opgeruimde geest, of is het een gevolg van de vrekkige nabestaanden? Waarschijnlijk zegt een graf maar weinig over de persoon die er in begraven ligt.

Op het kerkhof van Montparnasse ontdek ik het graf van Serge Gainsbourg. Het is een monument voor de fans geworden, vergelijkbaar met het graf van Jim Morrison op Père-Lachaise. De steen is bedolven onder bloemen, foto’s, metrokaartjes en pakjes sigaretten. Gainsbourg was een kettingroker, vandaar. Waar hij ook kwam, hij had altijd een attachékoffer vol pakjes Gauloises bij zich. Hij stierf dan ook aan een hartaanval: Fumer Tue. Er ligt ook een groene kool. Wie neemt er in hemelsnaam een groene kool mee naar het kerkhof? Voor zover ik weet was het niet zijn lievelings groente. Even googlen verklaart de kool: hij verwijst naar het album ‘L’Homme à tête de chou’ uit 1976. De man met het gezicht als een kool. Gainsbourg was niet zo enthousiast over zijn uiterlijk. Toch vonden veel mensen hem ‘très sexy et cool’. Zijn graf bewijst het.