Sorry

Foto: Grand Foulard

In het Leopold II park staat het standbeeld ‘Sorry’ van de Belgische kunstenaar Guillaume Bijl. Honden kijken eerbiedig op naar Jack, een hond die in de Eerste Wereldoorlog als speurhond actief was bij de Engelse infanterie, en in 1918 in de omgeving van Ieper sneuvelde.

Zoals je dat tegenwoordig steeds vaker ziet, staat er ook bij dit kunstwerk een bord om het werk duiding te geven. Stel je voor dat je dat als beschouwer zelf moet doen. Volgens het bord staat het kunstwerk stil bij de geldigheid van monumenten. Beelden in de openbare ruimte zijn, zo staat er te lezen, steeds onderhevig aan de tijdgeest, en zogenaamde heldendaden kunnen na verloop van tijd in een ander daglicht komen te staan. Om te ervaren dat dit een waarheid als een koe is, hoef je slechts naar De Drie Gapers te wandelen. Maar dat de heldendaden van Jack over pakweg honderd jaar in een ander daglicht komen te staan en dat actiegroepen in het holst van de nacht zijn vacht met rode verf gaan besmeuren… Sorry Guillaume, dat gelooft geen hond. Of geen kat, zoals ze dat hier zeggen.

Boulevard de Verdun

Langs de grauwe boulevard de Verdun valt eigenlijk niets te zien. Elke afleiding is welkom. In de verte: een blauw zwaailicht! De brandweer! De pas versnelt ongemerkt. Een brand kan snel om zich heen slaan, kan snel geblust zijn, dus elke seconde telt. Maar het valt tegen: slechts een rood busje en twee mannen, niet eens in vol ornaat. Eén ligt er op de grond, half onder een auto. Er staat een mandje paraat. Het zal toch niet waar zijn he? De brandweer uitgerukt voor een kat… De man kruipt overeind. Hij kijkt niet blij. Ook hij blust liever een fikse brand, dan dit kinderachtig gedoe. Hiervoor is hij geen brandweerman geworden. Hij cirkelt rond de auto, op zoek naar de kortste route naar z’n prooi. Met z’n stok-annex-wurgstrop duikt hij onder de neus. Het beest zit in de wielkast, onbereikbaar voor de stok. ‘Merde!’ vloekt de man onder de auto en z’n collega haalt een zaklamp om de hopeloze situatie mooi uit te lichten.

Een vrouw op veel te hoge hakken heeft een schoteltje melk gehaald, uit één van de grauwe huizen langs de boulevard. De wind blaast de helft van het schoteltje en de andere helft loopt op het asfalt als ze het onder de auto wil zetten en ze door haar enkels zwikt. Een wit spoor loopt langzaam tegen het dijbeen van de brandweerman.

Ze verliezen hun geduld. De eigenaresse van de auto wordt verzocht om langzaam achteruit te rijden. De inmiddels verzamelde menigte kijkt met ingehouden adem toe, verwacht elk moment een door merg en been gaand gekrijs en dik bloed dat langzaam uit de wielkast druipt, maar het blijft stil. De vrouw in de auto moet naar rechts draaien en naar links en dan blijken het toch vakmensen te zijn, want binnen twee seconden zit de kat in de strop en weer twee seconden later in de mand.

‘Wat gaat u met ‘m doen?’ wil de vrouw van de melk weten.

‘Naar het asiel,’ zegt de brandweerman emotieloos en hij ploft de mand, de strop en de zaklamp in het busje. Ze hebben nog meer te doen.

De vrouw wiebelt met haar enkels.

Het asiel.

Ze probeert nog een blik op de kat te werpen, maar de luchtgaatjes zijn te klein. Ze knikt. Ja, dat is misschien maar het beste. Het was ook wel een heel vies beest.